Eigenwijs als ik ben besloot ik dat het tijd was om iets aan mijn belabberde conditie te gaan doen. Ik trok mijn trainingspak en mijn loopschoenen aan, gooide de hond in de auto en reed naar het bos. Het bos was donker, drassig en stil. Niemand was op het idee gekomen om eens lekker met de hond te komen hardlopen.
Schreeuwend van de pijn en tegen de hond dat hij een sukkel was lag ik een minuut of wat zielig te wezen. Als een van de laatste Nederlanders heb ik geen mobiele telefoon. Wat nu? Kazan zat naast me te piepen. Gelukkig had ik hem wat eenvoudige commando's geleerd.
'Ga hulp halen, Kazan! Snel!'
Mijn hond keek mij zo sullig mogelijk aan en sukkelde weg. Een half uur later was hij terug; met de wegenwacht. Nadat de wegenwachter de schade had opgenomen en mijn lidnummer van de ANWB had genoteerd, vroeg hij mij waarmee hij mij kon helpen, waarop ik zei dat een ziekenwagen mij wel handig leek in de gegeven omstandigheden. Peinzend keek hij mij aan en antwoordde, licht onzeker:
'Een ziekenwagen, hm. Ik ben bang dat zoiets onder vervangend vervoer valt en volgens bepaling 27b mag ik u buiten de gemeentegrenzen alleen op weg helpen.'
Zo geduldig mogelijk legde ik de man uit dat hij wellicht een ziekenhuis kon inlichten over mijn deplorabele toestand en dat zij dan misschien voor ziekenvervoer konden zorgen.
Ik kwam terecht in een naburig ziekenhuisje, waar men mij allerhartelijkst ontving en verzorgde. 's Avonds kreeg ik bezoek van een ernstig bezorgd kijkende verpleegkundige.
'Is mijn been niet goed gezet, zuster Julia?', las ik haar linkerborst.
'Jawel, maar het is uw zorgverzekeraar; die heeft een contract met het UMC. U krijgt uw breuk niet vergoed.'
De volgende keer dat ik een been breek bel ik met mijn éigen mobiel eerst mijn verzekeringsadviseur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten