Wat mij opvalt, is dat ik het bij ons in de buurt sowieso niet meer zie; jongens die zo gauw ze vrij zijn met een bal de straat op gaan en pas weer naar binnen gaan als hun moeder ze voor de zevende keer geroepen heeft dat het eten klaar is. En dat terwijl de helft van de jongens een Brazilië- of Barcelonashirt van Ronaldhino heeft en de andere helft met Van Nistelrooij of Kuijt op zijn rug loopt.
Wij wáren Cruijff. Wij schoffelden als Van Hanegem, schoten vanaf een meter of veertig ballen in de kruising als Arie Haan en stopten onhoudbare ballen zoals alleen Jan van Beveren dat kon. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat voetbalden wij overal waar een garagedeur of klimrek dienst kon doen als doel. De straat was van ons en we geneerden ons niet om automobilisten te vragen ergens anders te parkeren. "Hier zou ik niet parkeren als ik u was, of wilt u soms een deuk in uw auto?"
Onze schamele uitrusting ging ons er niet van weerhouden de absolute top te halen, overtuigd als wij waren van onze onbegrensde mogelijkheden. Verbeeldingskracht was onze voornaamste kwaliteit; daarmee werden wij makkelijker wereldkampioen dan met Puma voetbalschoenen of met voetbalspelletjes van Playstation. Mijn vrienden en ik waren de echte straatvoetbalhelden.
Sinds kort gaat mijn oudste dochter wél mee naar F.C.Utrecht. Van het spel snapt ze erg weinig ("in welk doel moet Utrecht schieten, pap?", vraagt ze, meestal in de tweede helft), maar ze komt dan ook vooral voor het eten, het drinken, het zingen en het juichen. In die volgorde. Haar oudere nicht uit Houten, die tot groot verdriet van mijn zwager een fanatiek F.C.Utrecht-supporter is, wil ook wel een keer met ons mee naar het stadion. Zelfs haar dag en nacht gameboyende grote neef schijnt interesse te hebben om de familietribune onveilig te maken. De harde kern van onze familie breidt zich steeds verder uit en het wachten is op de eerste arrestaties.
Ach ja, het houdt ze van de straat. Helaas.