STRESS(12)
Het Arbeidsbureau
Tegenwoordig heet dat Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), maar in mijn tijd ging je nog gewoon naar het arbeidsbureau. Ik zocht daar hulp bij het vinden van ander werk. Ik mocht snuffelen in de kaartenbakken met vacatures, maar op bemiddeling hoefde ik dus niet te rekenen. Dat werd mij ter plaatse elke keer meegedeeld. Omdat ik geen zin had om daar genoegen mee te nemen, besloot ik maar eens te bellen.
Ook aan de telefoon kreeg ik het standaard verhaaltje: “nee mijnheer, u komt niet voor bemiddeling in aanmerking.” Voordat mijn tegenstandster mij neer kon leggen, ging ik haar echter verbaal te lijf:
“Ja, u heeft gelijk! Ik doe uitzendwerk -waar ik de pest in heb- en heb geen uitkering! En nee, dan heb ik formeel vast geen recht op bemiddeling, maar moet ik dan eerst werk gaan weigeren? Dat kan ik me financieel niet eens veroorloven. Als ik nog langer zo doorga, ga ik er psychisch en lichamelijk onderdoor, kom in de WAO terecht en dan zijn mijn vrouw, de samenleving en ikzelf nog verder van huis!” Of woorden van die strekking.
Blijkbaar had ik indruk gemaakt, want ze maakte voor mij onmiddellijk een afspraak met een arbeidsconsulente. Ook deze mevrouw vond mijn verhaal wel interessant, want ze stuurde mij door naar een arbeidspsycholoog (jazeker, die bestaan ook!) in Amersfoort. Deze moest dan weer gaan bepalen of ik in aanmerking kwam voor een psychologische- en intelligentietest. Van het gesprek met de arbeidspsycholoog herinner ik me bijna niets, maar het gevolg was wel dat ik de samenleving nog verder op kosten ging jagen; ik mocht DE TEST doen!
Bij BNN ( De Nationale IQ-test) duurt zo’n test nog geen uur, maar hier werd er een hele dag voor uitgetrokken. Het voelde alsof ik weer voor mijn Havo-examens zat.
Een week later ging ik met de arbeidspsycholoog de resultaten nabespreken. Op alle fronten scoorde ik van “hoog HBO-niveau” tot “gemiddeld wetenschappelijk niveau”. Mijn gesprekspartner was er dan ook van overtuigd dat ik, met de resultaten van dit onderzoek in de hand, alle kanten uit kon. Omdat ik niet gek ben, wist ik natuurlijk al lang dat ik niet gek was, maar dit resultaat was toch niet gek!
Op naar mijn arbeidsconsulente!
wordt vervolgd
donderdag
woensdag
STRESS(11)
Wat wist ik eigenlijk allemaal zelf over de achtergrond van mijn stressklachten?
Ik deed vanaf mijn 23ste werk dat niet aansloot op mijn interesses en capaciteiten. Wat zoveel wil zeggen als: ik had geen zin in dat stompzinnige magazijnwerk. Maar ondertussen deed ik het al wel twaalf jaar! Ontevredenheid dus over mijn werksituatie.
Maar waarom bleef ik het dan al die tijd doen? Omdat je met HAVO alleen niet ver komt.
Na de HAVO had ik een jaar lopen lanterfanten (zelf zei ik dat ik me aan het oriënteren was), werkte bij Appie Heijn en zat zo vaak mogelijk in de kroeg en de discotheek. Ik schreef me in voor de “School voor Journalistiek” en de “Stichting Opleiding Leraren”. Het jaar daarop werd ik uitgeloot als aankomend journalist en aangenomen als toekomstig docent. Ik bleek me te hebben ingeschreven als student Engels en Aardrijkskunde. Op zich niets mis mee natuurlijk, alleen jammer dat het studiebloed niet door mijn aderen stroomt. In het studentenleven was ik dan wel erg bedreven, in het studeren een stuk minder. En studeren was –in tegenstelling tot op de HAVO- wel nodig. Soms ging ik vol goede moed achter mijn bureau zitten, om na 25 minuten uit het raam staren een pauze in te lassen. Na drieëneenhalf jaar doormodderen, besloot ik te stoppen en werk te gaan zoeken.
De les van mijn studietijd was voor mij: je kunt gerust ander werk gaan doen, maar niet als je daar een studie voor moet gaan volgen. Tegen beter weten in heb ik in mijn Rijnvistijd nog een avondstudie “Inkoop” gedaan. De combinatie overdag werken en ’s avonds studeren was een dramatische.
Samengevat zat ik vast aan uitzendwerk als magazijnmedewerker, was ik daar ontevreden mee en gefrustreerd omdat ik er “niets aan kon veranderen”. Dat laatste was natuurlijk niet helemaal waar, maar ik vond dat ik moest blijven werken om geld te verdienen voor Maria, want die moest wel bij “Blokker” revolutionaire vloerzwabbers en luxaflexreinigingssets kunnen blijven kopen. Maar ik ging mezelf pas echt een zielenpiet vinden toen bleek dat zelfs het arbeidsbureau niets voor mij wilde doen. “U heeft toch werk, mijnheer?!”
morgen verder
Wat wist ik eigenlijk allemaal zelf over de achtergrond van mijn stressklachten?
Ik deed vanaf mijn 23ste werk dat niet aansloot op mijn interesses en capaciteiten. Wat zoveel wil zeggen als: ik had geen zin in dat stompzinnige magazijnwerk. Maar ondertussen deed ik het al wel twaalf jaar! Ontevredenheid dus over mijn werksituatie.
Maar waarom bleef ik het dan al die tijd doen? Omdat je met HAVO alleen niet ver komt.
Na de HAVO had ik een jaar lopen lanterfanten (zelf zei ik dat ik me aan het oriënteren was), werkte bij Appie Heijn en zat zo vaak mogelijk in de kroeg en de discotheek. Ik schreef me in voor de “School voor Journalistiek” en de “Stichting Opleiding Leraren”. Het jaar daarop werd ik uitgeloot als aankomend journalist en aangenomen als toekomstig docent. Ik bleek me te hebben ingeschreven als student Engels en Aardrijkskunde. Op zich niets mis mee natuurlijk, alleen jammer dat het studiebloed niet door mijn aderen stroomt. In het studentenleven was ik dan wel erg bedreven, in het studeren een stuk minder. En studeren was –in tegenstelling tot op de HAVO- wel nodig. Soms ging ik vol goede moed achter mijn bureau zitten, om na 25 minuten uit het raam staren een pauze in te lassen. Na drieëneenhalf jaar doormodderen, besloot ik te stoppen en werk te gaan zoeken.
De les van mijn studietijd was voor mij: je kunt gerust ander werk gaan doen, maar niet als je daar een studie voor moet gaan volgen. Tegen beter weten in heb ik in mijn Rijnvistijd nog een avondstudie “Inkoop” gedaan. De combinatie overdag werken en ’s avonds studeren was een dramatische.
Samengevat zat ik vast aan uitzendwerk als magazijnmedewerker, was ik daar ontevreden mee en gefrustreerd omdat ik er “niets aan kon veranderen”. Dat laatste was natuurlijk niet helemaal waar, maar ik vond dat ik moest blijven werken om geld te verdienen voor Maria, want die moest wel bij “Blokker” revolutionaire vloerzwabbers en luxaflexreinigingssets kunnen blijven kopen. Maar ik ging mezelf pas echt een zielenpiet vinden toen bleek dat zelfs het arbeidsbureau niets voor mij wilde doen. “U heeft toch werk, mijnheer?!”
morgen verder
dinsdag
STRESS(10)
De Psycholoog
Niet alle verhalen over mijn ervaringen met “de hulpverlening” zijn zo bloedstollend dat je zegt: “Toe Henk, vertel meer, vertel meer!” Maar deze wil ik vanwege de vreemde afloop toch nog even kwijt. Het speelt omstreeks 1996.
Ik was weer eens bij mijn huisarts (voor een nieuwe voorraad pillen o.i.d.) en –hoe gaat dat bij zo’n huisarts- voor je het weet zit je over je gezondheid te kletsen. Of ik er wel eens over had gedacht om naar een psycholoog te gaan. Dat had ik en ik was toch ook al bij het RIAGG geweest? Ja, maar hij bedoelde een vrij gevestigd psycholoog. Maar moest ik die dan zelf gaan betalen? Nee, maar dat wist hij niet en dan moest ik even met het ziekenfonds bellen. Hij had wel goede verhalen gehoord over die en die en of me dat een goed idee leek. Ik naar huis met de telefoonnummers van die en die en meteen bellen hè; drie weken later.
Maar goed, ik maak een afspraak met één van die lui: “Ja, druk druk druk mijnheer, maar ik heb volgende maand nog wel een gaatje.”
Vóór mijn bezoek aan de psycholoog had ik mijzelf eens goed opgepept; hier moest ik toch iets aan gaan hebben, al was het maar omdat ik het uurloon van deze man zelf moest gaan betalen.
Het bleek inderdaad om een man te gaan. Ik kan me hem niet meer voor de geest halen, maar hij zal een jaar of 35 geweest zijn. Nutteloze informatie, maar het geeft wel aan hoe weinig indruk zijn voorkomen op mij maakte. Hij stelde me snel op mijn gemak en voor ik het wist zat ik mijn hele levensgeschiedenis te verhalen. Ik vertelde hem van “Lucie”, mijn steeds wisselende lichamelijke klachten, mijn problemen op het werk, mijn nachten en mijn theorieën over mogelijke oorzaken en oplossingen. Het was een goed gesprek, waarbij hij mij zonder moeite dingen liet vertellen, die ik normaal liever voor mijzelf zou houden.
Na een klein uur vroeg hij:
“En, Henk, wat verwacht je van mij?”
Ik zei zoiets als: “Wat hulp om op de goede weg te komen.”
Hij: “Welke weg?”
“Misschien dat we daar samen achter komen.”
Hij zuchtte eens diep en zei: “Jij weet zo precies te vertellen wat er allemaal fout gaat en hoe je denkt tot oplossingen te komen, dat ik niet zie hoe ik jou moet helpen. Kortom: ik heb geen hulpvraag gehoord.”
Daar zit je dan met je goede gedrag. Denk je mee; is het weer niet goed!
Ik heb nog even geprobeerd om duidelijk te krijgen wat voor soort hulpvraag hij van mij verwachtte, maar daar schoot ik niets mee op. Blijkbaar vond hij dat er te weinig eer aan mij te behalen viel. Ik had geen plannen tot zelfmoord. Of zoiets, weet ik het!
Toen ik naar huis fietste, was de regen nóg natter dan eerder die dag.
morgen verder
De Psycholoog
Niet alle verhalen over mijn ervaringen met “de hulpverlening” zijn zo bloedstollend dat je zegt: “Toe Henk, vertel meer, vertel meer!” Maar deze wil ik vanwege de vreemde afloop toch nog even kwijt. Het speelt omstreeks 1996.
Ik was weer eens bij mijn huisarts (voor een nieuwe voorraad pillen o.i.d.) en –hoe gaat dat bij zo’n huisarts- voor je het weet zit je over je gezondheid te kletsen. Of ik er wel eens over had gedacht om naar een psycholoog te gaan. Dat had ik en ik was toch ook al bij het RIAGG geweest? Ja, maar hij bedoelde een vrij gevestigd psycholoog. Maar moest ik die dan zelf gaan betalen? Nee, maar dat wist hij niet en dan moest ik even met het ziekenfonds bellen. Hij had wel goede verhalen gehoord over die en die en of me dat een goed idee leek. Ik naar huis met de telefoonnummers van die en die en meteen bellen hè; drie weken later.
Maar goed, ik maak een afspraak met één van die lui: “Ja, druk druk druk mijnheer, maar ik heb volgende maand nog wel een gaatje.”
Vóór mijn bezoek aan de psycholoog had ik mijzelf eens goed opgepept; hier moest ik toch iets aan gaan hebben, al was het maar omdat ik het uurloon van deze man zelf moest gaan betalen.
Het bleek inderdaad om een man te gaan. Ik kan me hem niet meer voor de geest halen, maar hij zal een jaar of 35 geweest zijn. Nutteloze informatie, maar het geeft wel aan hoe weinig indruk zijn voorkomen op mij maakte. Hij stelde me snel op mijn gemak en voor ik het wist zat ik mijn hele levensgeschiedenis te verhalen. Ik vertelde hem van “Lucie”, mijn steeds wisselende lichamelijke klachten, mijn problemen op het werk, mijn nachten en mijn theorieën over mogelijke oorzaken en oplossingen. Het was een goed gesprek, waarbij hij mij zonder moeite dingen liet vertellen, die ik normaal liever voor mijzelf zou houden.
Na een klein uur vroeg hij:
“En, Henk, wat verwacht je van mij?”
Ik zei zoiets als: “Wat hulp om op de goede weg te komen.”
Hij: “Welke weg?”
“Misschien dat we daar samen achter komen.”
Hij zuchtte eens diep en zei: “Jij weet zo precies te vertellen wat er allemaal fout gaat en hoe je denkt tot oplossingen te komen, dat ik niet zie hoe ik jou moet helpen. Kortom: ik heb geen hulpvraag gehoord.”
Daar zit je dan met je goede gedrag. Denk je mee; is het weer niet goed!
Ik heb nog even geprobeerd om duidelijk te krijgen wat voor soort hulpvraag hij van mij verwachtte, maar daar schoot ik niets mee op. Blijkbaar vond hij dat er te weinig eer aan mij te behalen viel. Ik had geen plannen tot zelfmoord. Of zoiets, weet ik het!
Toen ik naar huis fietste, was de regen nóg natter dan eerder die dag.
morgen verder
maandag
STRESS(9)
Het RIAGG
Mijn eerste aanraking met het professionele circuit vond plaats bij het RIAGG (Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg) in Utrecht, omstreeks 1994. Mijn huisarts verwees mij door en ik ging. Dat klinkt erg ongemotiveerd, maar ik had geen flauw idee wat mij te wachten stond. Ik zou het wel zien.
Ik meldde mij bij de receptie en werd opgehaald door een grijze, rijzige, slanke man van in de vijftig. Type welzijnswerker in een B-film. Verweerd, vriendelijk gezicht, gezondheidssandalen en een shaggie. Ik heb geen flauw idee meer wat zijn functie was; psycholoog, psychiater, psychiatrisch hulpverlener of iets anders geestelijks: allemaal mogelijk.
Hij bracht me naar een kamertje dat dienst kon doen als tweepersoons cel. Ware het niet dat er geen bedden stonden en er slechts ruimte was voor één persoon. En een plant. Een plant die waarschijnlijk wekelijks ververst moest worden, wegens gebrek aan licht. Harry –zo moét hij geheten hebben- ging tegen de buitenmuur in een luie stoel zitten. Ik viel, aan de andere kant van de tafel met de plant, in de andere stoel. Hij stelde zich voor:
“Hoi, ik ben Harry Dinges.”
“Hoi, ik ben Henk Bongers, zeg maar Henk.”
“Vertelt u eens mijnheer Bongers, waarmee kan ik U helpen?”
Op dat moment gingen er al een stuk of 21 alarmbellen af bij mij; een psychisch analist die niet kon luisteren, dat moest wel fout gaan! Waarom heb ik toch zo vaak gelijk?
In de vijf sessies die zouden volgen werd ik telkens geconfronteerd met zijn “trucje”. Ik moest vertellen wat ik de afgelopen week had meegemaakt op mijn werk (ik deed toen uitzendwerk) en daarna wat er allemaal goed gegaan was. En hoe ik mij daarbij voelde.
“Hoe voelt U zich dan, mijnheer Bongers?”
“Zeg maar Henk en je hoor, Harry!”
“Oké, hoe voel je je dan, mijnheer Bongers?”
Harry’s diagnose na de eerste sessie was geweest, dat ik een gebrek aan zelfvertrouwen had en dat dat even opgevijzeld moest worden. Positieve zelfbekrachtiging of zoiets, denk ik. Omdat ik hem niet op zijn psychisch geschoolde ziel wilde trappen, praatte ik gezellig mee en vertelde hem na zes consults, dat ik het idee had dat we nergens kwamen.
“Ik denk dat U daar gelijk in heeft, mijnheer Bongers. Zullen we dan maar geen nieuwe afspraak meer maken?”
Dat leek mij een goed plan.
morgen verder
Het RIAGG
Mijn eerste aanraking met het professionele circuit vond plaats bij het RIAGG (Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg) in Utrecht, omstreeks 1994. Mijn huisarts verwees mij door en ik ging. Dat klinkt erg ongemotiveerd, maar ik had geen flauw idee wat mij te wachten stond. Ik zou het wel zien.
Ik meldde mij bij de receptie en werd opgehaald door een grijze, rijzige, slanke man van in de vijftig. Type welzijnswerker in een B-film. Verweerd, vriendelijk gezicht, gezondheidssandalen en een shaggie. Ik heb geen flauw idee meer wat zijn functie was; psycholoog, psychiater, psychiatrisch hulpverlener of iets anders geestelijks: allemaal mogelijk.
Hij bracht me naar een kamertje dat dienst kon doen als tweepersoons cel. Ware het niet dat er geen bedden stonden en er slechts ruimte was voor één persoon. En een plant. Een plant die waarschijnlijk wekelijks ververst moest worden, wegens gebrek aan licht. Harry –zo moét hij geheten hebben- ging tegen de buitenmuur in een luie stoel zitten. Ik viel, aan de andere kant van de tafel met de plant, in de andere stoel. Hij stelde zich voor:
“Hoi, ik ben Harry Dinges.”
“Hoi, ik ben Henk Bongers, zeg maar Henk.”
“Vertelt u eens mijnheer Bongers, waarmee kan ik U helpen?”
Op dat moment gingen er al een stuk of 21 alarmbellen af bij mij; een psychisch analist die niet kon luisteren, dat moest wel fout gaan! Waarom heb ik toch zo vaak gelijk?
In de vijf sessies die zouden volgen werd ik telkens geconfronteerd met zijn “trucje”. Ik moest vertellen wat ik de afgelopen week had meegemaakt op mijn werk (ik deed toen uitzendwerk) en daarna wat er allemaal goed gegaan was. En hoe ik mij daarbij voelde.
“Hoe voelt U zich dan, mijnheer Bongers?”
“Zeg maar Henk en je hoor, Harry!”
“Oké, hoe voel je je dan, mijnheer Bongers?”
Harry’s diagnose na de eerste sessie was geweest, dat ik een gebrek aan zelfvertrouwen had en dat dat even opgevijzeld moest worden. Positieve zelfbekrachtiging of zoiets, denk ik. Omdat ik hem niet op zijn psychisch geschoolde ziel wilde trappen, praatte ik gezellig mee en vertelde hem na zes consults, dat ik het idee had dat we nergens kwamen.
“Ik denk dat U daar gelijk in heeft, mijnheer Bongers. Zullen we dan maar geen nieuwe afspraak meer maken?”
Dat leek mij een goed plan.
morgen verder
zaterdag
Verjaardag, wasdag
Afgelopen donderdag vierden we Maria's 40ste verjaardag. Dank jullie, ik zal het doorgeven. Maar daar gaat het nu even niet om.
Het is namelijk wonderbaarlijk hoe de familie van Maria het altijd weer voor elkaar krijgt om de was te bespreken. Okee, het zijn voor het overgrote deel vrouwen ( 7 zussen), maar dat vind ik nog geen reden om bij elk samenzijn zo rolbevestigend tekeer te gaan.
Het 'Leidmotiv' was dit keer het opvouwen en opruimen van het gereinigde goed. Werkelijk alle invalshoeken, vouw-, hang- en stapelopties én de vereiste hoeveelheid T-shirts zijn aan de orde geweest. Vooral dit laatste bleek een heikel punt. Want wat bleek? Bij een zus- en zwagergemiddelde van 12 T-shirts bleek slechts 35% van deze -van oorsprong- onderkleding regelmatig gedragen te worden. Wegens boven op de stapel. Nochtans geraakte één zus regelmatig tot aan de bodem van haar stapel T-shirts (ik geloof 13). Dit gegeven dwong ons de wasdichtheid van elk huishouden eens nader onder de loep te nemen. De zus in kwestie (naam bekend bij de redactie) bleek gemiddeld één keer in de week een was te draaien, alwaar de meeste anderen tot het zelfde gemiddelde per dág kwamen! De samenstelling van de afzonderlijke huishoudens bleek hier een cruciale rol in te spelen.
Gelukkig hebben we ons daarna nog gezamenlijk kwaad kunnen maken, omdat bij iedereen in de straat asociaal geparkeerd wordt door de buren.
Toen iedereen in zijn keurig geparkeerde auto was gestapt, zaten Maria en ik wel mooi met een ander wasprobleem: de vaat. Het kon niet allemaal in de automaat, zó veel vaatwasser!
Afgelopen donderdag vierden we Maria's 40ste verjaardag. Dank jullie, ik zal het doorgeven. Maar daar gaat het nu even niet om.
Het is namelijk wonderbaarlijk hoe de familie van Maria het altijd weer voor elkaar krijgt om de was te bespreken. Okee, het zijn voor het overgrote deel vrouwen ( 7 zussen), maar dat vind ik nog geen reden om bij elk samenzijn zo rolbevestigend tekeer te gaan.
Het 'Leidmotiv' was dit keer het opvouwen en opruimen van het gereinigde goed. Werkelijk alle invalshoeken, vouw-, hang- en stapelopties én de vereiste hoeveelheid T-shirts zijn aan de orde geweest. Vooral dit laatste bleek een heikel punt. Want wat bleek? Bij een zus- en zwagergemiddelde van 12 T-shirts bleek slechts 35% van deze -van oorsprong- onderkleding regelmatig gedragen te worden. Wegens boven op de stapel. Nochtans geraakte één zus regelmatig tot aan de bodem van haar stapel T-shirts (ik geloof 13). Dit gegeven dwong ons de wasdichtheid van elk huishouden eens nader onder de loep te nemen. De zus in kwestie (naam bekend bij de redactie) bleek gemiddeld één keer in de week een was te draaien, alwaar de meeste anderen tot het zelfde gemiddelde per dág kwamen! De samenstelling van de afzonderlijke huishoudens bleek hier een cruciale rol in te spelen.
Gelukkig hebben we ons daarna nog gezamenlijk kwaad kunnen maken, omdat bij iedereen in de straat asociaal geparkeerd wordt door de buren.
Toen iedereen in zijn keurig geparkeerde auto was gestapt, zaten Maria en ik wel mooi met een ander wasprobleem: de vaat. Het kon niet allemaal in de automaat, zó veel vaatwasser!
woensdag
STRESS(8)
Uiteraard heb ik ook nog een vrouw. Maar hoewel Maria mijn vrouw en een afgestudeerd maatschappelijk werkster is, is zij –doorgaans- niet de meest aangewezen persoon voor een luisterend oor en weldoordachte adviezen. Daarvoor staat ze te dicht bij me en heeft ze –te veel- een eigen mening over de situatie. Bovendien is het voor haar heel lang erg moeilijk geweest, om enigszins te doorgronden wat er met mij aan de hand is. Dat is ook niet zo vreemd, want soms weet ik het zelf niet eens. Daarnaast heeft zij ook nog een eigen leven en wil ze niet dag en nacht geconfronteerd worden met de pijntjes en zieleroerselen van haar man. Maria praat zelf graag. Vooral als ze uit haar werk komt.
“Mathilda was naar de kapper geweest. Het zat hartstikke leuk, joh! Ze heeft een kleurspoeling laten doen, Bordeauxblauw geloof ik”.
“Oh ja? Mmmmmm”.
“Ik zou vanmiddag geen thee zetten voor bij het eten, want Trudy was aan de beurt. Maar ja, toen was het intussen al 12.15 uur en was er nog steeds geen thee!”
“Tsssssssss.”
“Daar baal ik wel van. Ze doen de hele dag zo vreselijk druk. Alsof ze geen tijd hebben om thee te zetten en alsof ik het niet druk heb! Dat vind ik trouwens ook niet, hoor. Dat we het zo druk hebben. Dus ik denk, als ik nog wil eten en een bakkie thee erbij, dan moet ik het zelf maar weer doen.”
“Jullie maken wel wat mee hè, bij het ‘RIO’?”
Van mijn –enigszins ongeïnteresseerde- reacties wordt Maria natuurlijk ook niet vrolijk, dus een goed gesprek over mijn dag komt dan meestal niet meer op gang. Dat gebeurt meestal pas als er langdurige onvrede over iets bestaat. Inderdaad, we lijken wel een gewoon stel.
Maria vindt dat ik professionele hulp nodig heb. Dat vind ik misschien ook wel, maar de ervaringen die ik met het professionele circuit heb zijn nou niet direct bijzonder positief.
wordt vervolgd
Uiteraard heb ik ook nog een vrouw. Maar hoewel Maria mijn vrouw en een afgestudeerd maatschappelijk werkster is, is zij –doorgaans- niet de meest aangewezen persoon voor een luisterend oor en weldoordachte adviezen. Daarvoor staat ze te dicht bij me en heeft ze –te veel- een eigen mening over de situatie. Bovendien is het voor haar heel lang erg moeilijk geweest, om enigszins te doorgronden wat er met mij aan de hand is. Dat is ook niet zo vreemd, want soms weet ik het zelf niet eens. Daarnaast heeft zij ook nog een eigen leven en wil ze niet dag en nacht geconfronteerd worden met de pijntjes en zieleroerselen van haar man. Maria praat zelf graag. Vooral als ze uit haar werk komt.
“Mathilda was naar de kapper geweest. Het zat hartstikke leuk, joh! Ze heeft een kleurspoeling laten doen, Bordeauxblauw geloof ik”.
“Oh ja? Mmmmmm”.
“Ik zou vanmiddag geen thee zetten voor bij het eten, want Trudy was aan de beurt. Maar ja, toen was het intussen al 12.15 uur en was er nog steeds geen thee!”
“Tsssssssss.”
“Daar baal ik wel van. Ze doen de hele dag zo vreselijk druk. Alsof ze geen tijd hebben om thee te zetten en alsof ik het niet druk heb! Dat vind ik trouwens ook niet, hoor. Dat we het zo druk hebben. Dus ik denk, als ik nog wil eten en een bakkie thee erbij, dan moet ik het zelf maar weer doen.”
“Jullie maken wel wat mee hè, bij het ‘RIO’?”
Van mijn –enigszins ongeïnteresseerde- reacties wordt Maria natuurlijk ook niet vrolijk, dus een goed gesprek over mijn dag komt dan meestal niet meer op gang. Dat gebeurt meestal pas als er langdurige onvrede over iets bestaat. Inderdaad, we lijken wel een gewoon stel.
Maria vindt dat ik professionele hulp nodig heb. Dat vind ik misschien ook wel, maar de ervaringen die ik met het professionele circuit heb zijn nou niet direct bijzonder positief.
wordt vervolgd
dinsdag
STRESS(7)
Achteraf was het eigenlijk toch wel een geslaagd feest. De mensen die er wél waren, zorgden voor een prima stemming. Dit waren mijn échte collega’s!
We konden ons toen nog vermaken zonder pillen. Dat heb ik later wel behoorlijk ingehaald.
Mijn huisarts schreef mij in de beginfase slaaptabletten en licht rustgevend materiaal voor. Dat werkte allemaal voor geen meter. Van de slaaptabletten was ik de hele dag doodmoe (’s nachts minder) en van al die andere farmaceutische troep merkte ik hoegenaamd niets. Ja, in mijn darmen; maar dat was duidelijk niet de bedoeling.
De gesprekken met mijn lotgenoot, Peter V. en de fysiotherapie hadden meer effect. Ik leerde mijn “aanvallen” te pareren, te relativeren en zelfs om erop te anticiperen. Soms.
Vooral de angst- en paniekaanvallen waren de eerste jaren erg vervelend. Nú denk ik zelfs te begrijpen hoe ze tot stand komen. Dit is mijn theorie:
Door de constante stroom van negatieve gedachtes ontstaat er een enorme gedachtenbrij in je hoofd. De aard van de gedachten (“ik ga dood”) en de enorme snelheid waarmee ze door je hoofd flitsen, zorgen ervoor dat je ze op een gegeven moment niet meer kunt ordenen. Omdat je geen 59 dingen tegelijk kunt denken raak je in paniek. Omdat je s'nachts de meeste tijd hebt om na te denken, slaat een paniekaanval dan vaak toe. Overdag doe je je uiterste best om jezelf af te leiden (als je niet werkt) en ga je dingen doen die je eigelijk beter zou laten. Het lijkt mij verstandig om daar niet over uit te wijden. Rob Oudkerk kan daar inmiddels over meepraten. Laat ik in ieder geval zeggen dat ik niets strafbaars heb gedaan.
Inmiddels zit ik alweer een aantal jaar aan de antidepressiva. Hele volksstammen lopen, met die troep in hun bloedbaan, chemisch vrolijk te zijn. Graag zou ik afkicken –ja echt, daar moet je van afkicken!-, maar dat is tot nu toe nog niet gelukt. Daar heb je eigenlijk hulp bij nodig. En dan ben je aangewezen op professionele hulp, want in mijn(?) sociale omgeving is praten over STRESSklachten taboe. Denk ik, want op een enkele uitzondering na, heeft niemand geprobeerd een gesprek met mij hierover te beginnen, danwel mee te praten met mij.
Ik vind dat jammer.
morgen verder
Achteraf was het eigenlijk toch wel een geslaagd feest. De mensen die er wél waren, zorgden voor een prima stemming. Dit waren mijn échte collega’s!
We konden ons toen nog vermaken zonder pillen. Dat heb ik later wel behoorlijk ingehaald.
Mijn huisarts schreef mij in de beginfase slaaptabletten en licht rustgevend materiaal voor. Dat werkte allemaal voor geen meter. Van de slaaptabletten was ik de hele dag doodmoe (’s nachts minder) en van al die andere farmaceutische troep merkte ik hoegenaamd niets. Ja, in mijn darmen; maar dat was duidelijk niet de bedoeling.
De gesprekken met mijn lotgenoot, Peter V. en de fysiotherapie hadden meer effect. Ik leerde mijn “aanvallen” te pareren, te relativeren en zelfs om erop te anticiperen. Soms.
Vooral de angst- en paniekaanvallen waren de eerste jaren erg vervelend. Nú denk ik zelfs te begrijpen hoe ze tot stand komen. Dit is mijn theorie:
Door de constante stroom van negatieve gedachtes ontstaat er een enorme gedachtenbrij in je hoofd. De aard van de gedachten (“ik ga dood”) en de enorme snelheid waarmee ze door je hoofd flitsen, zorgen ervoor dat je ze op een gegeven moment niet meer kunt ordenen. Omdat je geen 59 dingen tegelijk kunt denken raak je in paniek. Omdat je s'nachts de meeste tijd hebt om na te denken, slaat een paniekaanval dan vaak toe. Overdag doe je je uiterste best om jezelf af te leiden (als je niet werkt) en ga je dingen doen die je eigelijk beter zou laten. Het lijkt mij verstandig om daar niet over uit te wijden. Rob Oudkerk kan daar inmiddels over meepraten. Laat ik in ieder geval zeggen dat ik niets strafbaars heb gedaan.
Inmiddels zit ik alweer een aantal jaar aan de antidepressiva. Hele volksstammen lopen, met die troep in hun bloedbaan, chemisch vrolijk te zijn. Graag zou ik afkicken –ja echt, daar moet je van afkicken!-, maar dat is tot nu toe nog niet gelukt. Daar heb je eigenlijk hulp bij nodig. En dan ben je aangewezen op professionele hulp, want in mijn(?) sociale omgeving is praten over STRESSklachten taboe. Denk ik, want op een enkele uitzondering na, heeft niemand geprobeerd een gesprek met mij hierover te beginnen, danwel mee te praten met mij.
Ik vind dat jammer.
morgen verder
maandag
STRESS VERVALT
Wegens psychosomatische klachten is er vandaag géén nieuwe aflevering van STRESS.
In plaats daarvan een korte kidsupdate (hoe krijg ik het uit mijn toetsenbord!):
morgen weer echte stress
Wegens psychosomatische klachten is er vandaag géén nieuwe aflevering van STRESS.
In plaats daarvan een korte kidsupdate (hoe krijg ik het uit mijn toetsenbord!):
- - José heeft voorlopig haar laatste inentingen gehad en niet gehuild. De man van de buurtwinkel moest ook van haar weten dat ze niet gehuild had en we -mede daarom- rose koeken kwamen kopen.
- De nieuwe auto is fantastisch! De cassière bij AH moest ook weten dat we daarom rose koeken kwamen kopen.
- Kitty weegt inmiddels 7350 gram en heeft vetrollen. Arts op consultatiebureau: "Zo zo, twee tandjes al!" Wij: "Wat?!"
Dat hadden we nog niet gezien, nee! Lekkere ouders.
- Anna is 6550 gram en lacht, net als haar zussen, al met echte lachgeluiden. Net zo'n lekker ding als de anderen.
- José is vandaag voor het eerst naar de tandarts geweest. Ze heeft niet gehuild. Ik ook niet.
- De rose koeken zijn op.
morgen weer echte stress
zondag
STRESS(6)
Ik had nog nooit een baan verloren. Ik had zelfs nog nooit gesolliciteerd toen metaalgroothandel Rijnvis B.V. werd verstoten (“Wij trekken ons terug op onze corebusiness” heet dat in vakjargon) door moederbedrijf Billiton. Acht jaar daarvoor werd mij gevraagd of ik een vaste baan wilde. Als uitzendkracht voor Rijnvis had ik dus ja gezegd en “binnenkort ga ik écht werk zoeken” gedacht. En nu ging de tent dicht.
Het moest een waardig afscheid gaan worden. Persoonlijk dacht ik aan een afscheidsfeest. Samen met mijn collega Willem huurde ik een zaaltje aan de Oudegracht en een bandje. Niet zomaar een bandje, nee, het zeven man sterke “De Heiland”. Ruim voor de definitieve sluiting werd het hele Rijnvispand volgehangen met affiches (“FEEST, we zijn onze baan kwijt!”). Met zijn tweeën hebben Willem en ik alle 159 medewerkers persoonlijk uitgenodigd. Behalve de directieleden, die hun onverkwikkelijke opdracht -het ten gronde richten van de zaak- zo professioneel hadden uitgevoerd. Het werd een grandioos feest. Dachten we.
Het werd een ramp(je). Om 20.00 uur kwamen de eerste gasten: de bandleden. Om 21.00 uur waren er elf betalende gasten. Ik heb mij mijn hele leven niet zo opgelaten gevoeld. Vooral ten opzichte van de beheerder van de feesttent, die afhankelijk was van de omzet op die avond. De dame in kwestie nam het echter bijzonder sportief op. Ze vond het vooral vervelend voor óns. Gedurende de avond zijn er niet meer dan de genoemde elf mensen binnen geweest. Om de schade voor de beheerder te beperken, besloten Willem en ik het op een zuipen te zetten. Bijkomend voordeel was dat, in onze beschonken toestand, het aantal bezoekers verdubbeld leek. Tegen sluitingstijd heb ik, op aandringen van de gitarist van “De Heiland” (een bekende van mij), een historische uitvoering van “This land is your land” ten beste gegeven. Ik ben ervan overtuigd dat het niet om aan te horen was, hoewel 63% van de gasten (7 stuks) mij anders wilde doen geloven. Een avond om nooit te vergeten.
Dat de financiële tegenvaller (elf betalende gasten) nog groter uit zou gaan pakken, wist ik toen nog niet. Ik heb de voorgeschoten Fl.300.- voor de zaalhuur namelijk nooit van Willem terugontvangen. Misschien had ik toch niet zulke gewéldige collegae!
morgen verder
Ik had nog nooit een baan verloren. Ik had zelfs nog nooit gesolliciteerd toen metaalgroothandel Rijnvis B.V. werd verstoten (“Wij trekken ons terug op onze corebusiness” heet dat in vakjargon) door moederbedrijf Billiton. Acht jaar daarvoor werd mij gevraagd of ik een vaste baan wilde. Als uitzendkracht voor Rijnvis had ik dus ja gezegd en “binnenkort ga ik écht werk zoeken” gedacht. En nu ging de tent dicht.
Het moest een waardig afscheid gaan worden. Persoonlijk dacht ik aan een afscheidsfeest. Samen met mijn collega Willem huurde ik een zaaltje aan de Oudegracht en een bandje. Niet zomaar een bandje, nee, het zeven man sterke “De Heiland”. Ruim voor de definitieve sluiting werd het hele Rijnvispand volgehangen met affiches (“FEEST, we zijn onze baan kwijt!”). Met zijn tweeën hebben Willem en ik alle 159 medewerkers persoonlijk uitgenodigd. Behalve de directieleden, die hun onverkwikkelijke opdracht -het ten gronde richten van de zaak- zo professioneel hadden uitgevoerd. Het werd een grandioos feest. Dachten we.
Het werd een ramp(je). Om 20.00 uur kwamen de eerste gasten: de bandleden. Om 21.00 uur waren er elf betalende gasten. Ik heb mij mijn hele leven niet zo opgelaten gevoeld. Vooral ten opzichte van de beheerder van de feesttent, die afhankelijk was van de omzet op die avond. De dame in kwestie nam het echter bijzonder sportief op. Ze vond het vooral vervelend voor óns. Gedurende de avond zijn er niet meer dan de genoemde elf mensen binnen geweest. Om de schade voor de beheerder te beperken, besloten Willem en ik het op een zuipen te zetten. Bijkomend voordeel was dat, in onze beschonken toestand, het aantal bezoekers verdubbeld leek. Tegen sluitingstijd heb ik, op aandringen van de gitarist van “De Heiland” (een bekende van mij), een historische uitvoering van “This land is your land” ten beste gegeven. Ik ben ervan overtuigd dat het niet om aan te horen was, hoewel 63% van de gasten (7 stuks) mij anders wilde doen geloven. Een avond om nooit te vergeten.
Dat de financiële tegenvaller (elf betalende gasten) nog groter uit zou gaan pakken, wist ik toen nog niet. Ik heb de voorgeschoten Fl.300.- voor de zaalhuur namelijk nooit van Willem terugontvangen. Misschien had ik toch niet zulke gewéldige collegae!
morgen verder
vrijdag
STRESS(5)
Ik doe dat de laatste jaren erg vaak; tennissen in bed. Mijn prestaties in bed zijn erg goed. Maar ja, dat zeggen de meeste mannen. Op de tennisbaan is een heel ander verhaal. Dat enorme verschil tussen droom en werkelijkheid heeft me wel een hoop over mezelf geleerd.
Ik mag van mezelf namelijk geen fouten maken. Omdat ik toch maar gewoon een mens ben, lukt dat dus nooit. Als je elke keer als je een fout maakt, kwaad op jezelf meent te moeten worden, leg je wel een enorme druk op jezelf. En dat frustreert. Bovendien word je erg ontevreden over jezelf, waardoor je zelfvertrouwen niet noodzakelijkerwijs vergroot wordt. Kortom, een potje tennis is net als het leven, maar dan anders. Hieronder een korte impressie van een competitiewedstrijd:
“Zo, Henk, jij moet serveren. Niet te veel dubbele fouten maken, hè? Ai, eerste service gelijk in het net! Zal je zien dat ik meteen al met een dubbele fout begin. Ja hoor, heb je het weer voor elkaar? Lekker hoor! Voorzichtig dan maar, hè? Sla hem eerst maar eens in het vak.
Shit, dat was wel erg voorzichtig………”
“Nou, daar komt de bal aan, Henk. Geen gekke dingen doen en deze keer niet in het net, hè? Sukkel, wat zei ik nou? Niet in het net! En waar sla je hem? In het net!”
Het verschil tussen spelen om te winnen en spelen om niet te verliezen lijkt zo klein, maar is gigantisch! Het heeft alles met de benadering te maken. Positief (om te winnen) en negatief (niet willen verliezen) dus. Met een gebrek aan zelfvertrouwen stap je echter niet positief genoeg de baan op/ je kantoor in en ga je spelen/ werken om niet te verliezen/ werkeloos te zijn. Het is de angst om fouten te maken, die fouten oplevert.
Zo, dominee Bongers heeft gesproken.
morgen verder
Ik doe dat de laatste jaren erg vaak; tennissen in bed. Mijn prestaties in bed zijn erg goed. Maar ja, dat zeggen de meeste mannen. Op de tennisbaan is een heel ander verhaal. Dat enorme verschil tussen droom en werkelijkheid heeft me wel een hoop over mezelf geleerd.
Ik mag van mezelf namelijk geen fouten maken. Omdat ik toch maar gewoon een mens ben, lukt dat dus nooit. Als je elke keer als je een fout maakt, kwaad op jezelf meent te moeten worden, leg je wel een enorme druk op jezelf. En dat frustreert. Bovendien word je erg ontevreden over jezelf, waardoor je zelfvertrouwen niet noodzakelijkerwijs vergroot wordt. Kortom, een potje tennis is net als het leven, maar dan anders. Hieronder een korte impressie van een competitiewedstrijd:
“Zo, Henk, jij moet serveren. Niet te veel dubbele fouten maken, hè? Ai, eerste service gelijk in het net! Zal je zien dat ik meteen al met een dubbele fout begin. Ja hoor, heb je het weer voor elkaar? Lekker hoor! Voorzichtig dan maar, hè? Sla hem eerst maar eens in het vak.
Shit, dat was wel erg voorzichtig………”
“Nou, daar komt de bal aan, Henk. Geen gekke dingen doen en deze keer niet in het net, hè? Sukkel, wat zei ik nou? Niet in het net! En waar sla je hem? In het net!”
Het verschil tussen spelen om te winnen en spelen om niet te verliezen lijkt zo klein, maar is gigantisch! Het heeft alles met de benadering te maken. Positief (om te winnen) en negatief (niet willen verliezen) dus. Met een gebrek aan zelfvertrouwen stap je echter niet positief genoeg de baan op/ je kantoor in en ga je spelen/ werken om niet te verliezen/ werkeloos te zijn. Het is de angst om fouten te maken, die fouten oplevert.
Zo, dominee Bongers heeft gesproken.
morgen verder
donderdag
STRESS(4)
“Zo, lekker liggen, lekker slapen. Morgen ga ik gewoon even bedenken wat ik met de rest van mijn leven ga doen. Ik moet me alleen nog even omdraaien, want dan voel ik die druk op mijn borst niet zo. Shit, daar komt die stekende pijn ook weer. Maar ach, het zijn natuurlijk maar psychosomatische klachten.
Ja ja, ondertussen lig ik hier wel mooi psychosomatisch te overlijden. Stel je niet zo aan, Henk. Denk maar aan iets leuks. Iets leuks…………. Ehhhm………. Shit, waarom begint mijn hoofd nou ineens te kloppen? Zal ook wel STRESS zijn. Denk ik. Toch? Het is mijn hartslag; ik hoor mijn hartslag in mijn hoofd dreunen! Moet dat nou zo hard? Zo kan ik toch nooit slapen?
Ik ga even een bekertje melk drinken beneden. Kolere, half vier alweer en ik heb nog geen druppel geslapen! Ik blijf toch nog maar even liggen. Ik val zo wel in slaap.
Weet je wat? Ik ga een potje tennissen! Mooie service, Henk. 15-0. En dat is 30-0. Is binnenhuisarchitect eigenlijk niet iets voor mij? Nee hè, ik denk het niet. En daar moet je vast weer één of andere duffe cursus voor doen. Dat in géén geval! Ik ga gewoon werken. En een service recht door het midden. Mooi zeg, boven op de lijn! 40-0. Of was het nou al game? Studeren is niks voor mij. Ik kan me gewoon niet lang genoeg concentreren. Hoort wie klopt daar, kinderen? Als ik me nou omdraai gaat het misschien wel over; dat geklop in mijn hoofd.
Niet dus.”
“Goeiemorgen Henk! Lekker geslapen?”
“Mogge schat, hoe laat is het?”
“Tien uur.”
“Ik blijf nog even liggen, ik moet nog een set uitspelen.”
morgen verder
“Zo, lekker liggen, lekker slapen. Morgen ga ik gewoon even bedenken wat ik met de rest van mijn leven ga doen. Ik moet me alleen nog even omdraaien, want dan voel ik die druk op mijn borst niet zo. Shit, daar komt die stekende pijn ook weer. Maar ach, het zijn natuurlijk maar psychosomatische klachten.
Ja ja, ondertussen lig ik hier wel mooi psychosomatisch te overlijden. Stel je niet zo aan, Henk. Denk maar aan iets leuks. Iets leuks…………. Ehhhm………. Shit, waarom begint mijn hoofd nou ineens te kloppen? Zal ook wel STRESS zijn. Denk ik. Toch? Het is mijn hartslag; ik hoor mijn hartslag in mijn hoofd dreunen! Moet dat nou zo hard? Zo kan ik toch nooit slapen?
Ik ga even een bekertje melk drinken beneden. Kolere, half vier alweer en ik heb nog geen druppel geslapen! Ik blijf toch nog maar even liggen. Ik val zo wel in slaap.
Weet je wat? Ik ga een potje tennissen! Mooie service, Henk. 15-0. En dat is 30-0. Is binnenhuisarchitect eigenlijk niet iets voor mij? Nee hè, ik denk het niet. En daar moet je vast weer één of andere duffe cursus voor doen. Dat in géén geval! Ik ga gewoon werken. En een service recht door het midden. Mooi zeg, boven op de lijn! 40-0. Of was het nou al game? Studeren is niks voor mij. Ik kan me gewoon niet lang genoeg concentreren. Hoort wie klopt daar, kinderen? Als ik me nou omdraai gaat het misschien wel over; dat geklop in mijn hoofd.
Niet dus.”
“Goeiemorgen Henk! Lekker geslapen?”
“Mogge schat, hoe laat is het?”
“Tien uur.”
“Ik blijf nog even liggen, ik moet nog een set uitspelen.”
morgen verder
woensdag
STRESS(3)
De inventarisatie van “mijn toestand”, die ik op die memorabele dag gemaakt had, bleek al gauw niet 100% kloppend. Weliswaar had een vriend van mij -met hetzelfde ziektebeeld- mij verzekerd dat ik er nóóit meer vanaf zou komen. Maar Peter was natuurlijk gewoon een aansteller. En ik niet, nee.
Bovendien zaten de dames en heren werkgevers niet op mij te wachten. Als ik al een werkgever wist te bedenken, die van mijn formidabele kwaliteiten gebruik mocht gaan maken. Want dat was toch wel een probleem; wat wilde ik eigenlijk gaan doen? Ik had acht jaren van mijn leven aan Rijnvis B.V. gegeven. Acht jaar magazijnwerk, acht jaar metalen rondrijden op een heftruck, acht jaar zwaar lichamelijk werk. Ik had dat nooit echt leuk gevonden, maar ja, ik had een baan. Een baan die ik indertijd had aangenomen onder het motto: “binnenkort ga ik écht werk zoeken”. Écht werk; dat had ik nooit gevonden. Ook niet echt gezocht, nee. Maar daar kreeg je toch geen STRESS van? Toch?
Ondertussen gaat het met mijn psychosomatische klachten de goede kant op; ze winnen terrein. Waar, tot voor kort, de schade beperkt bleef tot een onaangenaam drukkend gevoel op de borst, krijg ik nu ook stekende pijnen in het middenrif, last van obstipatie en slapeloze nachten met angst- en paniekaanvallen. De fysiotherapeutische behandelingen beperken zich tot het beter en vooral lager ademhalen. Je moet je toch eens voorstellen dat je niet eens meer weet hoe je moet ademhalen! Dat je daar hulp bij nodig hebt! Dan ben je toch wel een loser, hoor! En zo voel ik me dan ook.
morgen verder
De inventarisatie van “mijn toestand”, die ik op die memorabele dag gemaakt had, bleek al gauw niet 100% kloppend. Weliswaar had een vriend van mij -met hetzelfde ziektebeeld- mij verzekerd dat ik er nóóit meer vanaf zou komen. Maar Peter was natuurlijk gewoon een aansteller. En ik niet, nee.
Bovendien zaten de dames en heren werkgevers niet op mij te wachten. Als ik al een werkgever wist te bedenken, die van mijn formidabele kwaliteiten gebruik mocht gaan maken. Want dat was toch wel een probleem; wat wilde ik eigenlijk gaan doen? Ik had acht jaren van mijn leven aan Rijnvis B.V. gegeven. Acht jaar magazijnwerk, acht jaar metalen rondrijden op een heftruck, acht jaar zwaar lichamelijk werk. Ik had dat nooit echt leuk gevonden, maar ja, ik had een baan. Een baan die ik indertijd had aangenomen onder het motto: “binnenkort ga ik écht werk zoeken”. Écht werk; dat had ik nooit gevonden. Ook niet echt gezocht, nee. Maar daar kreeg je toch geen STRESS van? Toch?
Ondertussen gaat het met mijn psychosomatische klachten de goede kant op; ze winnen terrein. Waar, tot voor kort, de schade beperkt bleef tot een onaangenaam drukkend gevoel op de borst, krijg ik nu ook stekende pijnen in het middenrif, last van obstipatie en slapeloze nachten met angst- en paniekaanvallen. De fysiotherapeutische behandelingen beperken zich tot het beter en vooral lager ademhalen. Je moet je toch eens voorstellen dat je niet eens meer weet hoe je moet ademhalen! Dat je daar hulp bij nodig hebt! Dan ben je toch wel een loser, hoor! En zo voel ik me dan ook.
morgen verder
dinsdag
STRESS(2)
Mijn huisarts wordt gebeld. Ik mag komen. Omdat ik niet durf te fietsen brengt Lucie me met haar auto. Na een kort onderzoekje concludeert de dokter dat ik niets mankeer. Die dokters van tegenwoordig! “Maar wat gebeurde er dan vanmorgen, dokter?” “Je ging onderuit, Henk.” De dokter maakt een grapje. “Psychosomatische klachten, STRESS in de volksmond.”
Voordat ik het weet sta ik weer buiten, met een verwijzing naar de fysiotherapeut en een vreemd, onvoldaan gevoel.
Thuisgekomen ga ik de schade eens inventariseren.
· Ik mankeer dus niks.
· De druk op mijn borst is gebleven. Maar ja, dat had ik eigenlijk twee maanden geleden ook al.
· Ik heb STRESS. Kijk, dat is mooi. Even een paar daagjes rustig aan doen en ik ben weer de oude. Toch? De oude? Wil ik dat eigenlijk wel, weer de oude zijn?
· STRESS. Dat is toch dat je te hard werkt en te weinig tijd voor jezelf neemt? Dan heb ik dat outplacementbureau helemaal niet meer nodig! Iedere werkgever is blij met mij! Bovenaan mijn C.V. zet ik als voornaamste aanbeveling: Ik heb STRESS.
Ik bel mijn vrouw op haar werk in Amsterdam. We kunnen vanavond gaan eten in Abcoude; halverwege Amsterdam en Utrecht. Dat vindt zij een goed plan. In de trein, onderweg naar Abcoude, worden mijn verhalen over “mijn toestand” steeds boeiender. “Ja Maria, ik ben ingestort bij Lucie, Maar je hoeft je nergens zorgen over te maken. Ja joh, ik dacht dat ik dood ging! Wat zeg je? Nee, ik hoef voorlopig niet opgenomen te worden. Ik begin met fysiotherapie –ja, voor de ademhaling, ja, die is niet goed, mijn ademhaling- en daarna zien we wel weer. Psychosomatische klachten zijn het, erg hè? Maar daar kun je best oud mee worden.”
Op het station van Abcoude vlieg ik haar om de hals. Nou ben ik sowieso wel een romantisch type, maar Maria voelt toch wel dat er iets aan de hand is. Iets anders dan dat ik zo veel van haar houd.
morgen verder
Mijn huisarts wordt gebeld. Ik mag komen. Omdat ik niet durf te fietsen brengt Lucie me met haar auto. Na een kort onderzoekje concludeert de dokter dat ik niets mankeer. Die dokters van tegenwoordig! “Maar wat gebeurde er dan vanmorgen, dokter?” “Je ging onderuit, Henk.” De dokter maakt een grapje. “Psychosomatische klachten, STRESS in de volksmond.”
Voordat ik het weet sta ik weer buiten, met een verwijzing naar de fysiotherapeut en een vreemd, onvoldaan gevoel.
Thuisgekomen ga ik de schade eens inventariseren.
· Ik mankeer dus niks.
· De druk op mijn borst is gebleven. Maar ja, dat had ik eigenlijk twee maanden geleden ook al.
· Ik heb STRESS. Kijk, dat is mooi. Even een paar daagjes rustig aan doen en ik ben weer de oude. Toch? De oude? Wil ik dat eigenlijk wel, weer de oude zijn?
· STRESS. Dat is toch dat je te hard werkt en te weinig tijd voor jezelf neemt? Dan heb ik dat outplacementbureau helemaal niet meer nodig! Iedere werkgever is blij met mij! Bovenaan mijn C.V. zet ik als voornaamste aanbeveling: Ik heb STRESS.
Ik bel mijn vrouw op haar werk in Amsterdam. We kunnen vanavond gaan eten in Abcoude; halverwege Amsterdam en Utrecht. Dat vindt zij een goed plan. In de trein, onderweg naar Abcoude, worden mijn verhalen over “mijn toestand” steeds boeiender. “Ja Maria, ik ben ingestort bij Lucie, Maar je hoeft je nergens zorgen over te maken. Ja joh, ik dacht dat ik dood ging! Wat zeg je? Nee, ik hoef voorlopig niet opgenomen te worden. Ik begin met fysiotherapie –ja, voor de ademhaling, ja, die is niet goed, mijn ademhaling- en daarna zien we wel weer. Psychosomatische klachten zijn het, erg hè? Maar daar kun je best oud mee worden.”
Op het station van Abcoude vlieg ik haar om de hals. Nou ben ik sowieso wel een romantisch type, maar Maria voelt toch wel dat er iets aan de hand is. Iets anders dan dat ik zo veel van haar houd.
morgen verder
maandag
STRESS (1)
Maandagmorgen, een jaar of 1993, een maand of 5, een uur of 10. Ik bevind mij op het “outplacementbureau”, dat moet zorgen dat ik weer in het arbeidsproces terechtkom. Tegenover mij zit mijn consulente. Uit privacyoverwegingen -en omdat ik haar naam vergeten ben- zal ik haar Lucie noemen. Wij gaan een goed gesprek beginnen. Lucie en ik.
Lucie spreekt: “Om je goed te kunnen oriënteren is het van groot belang dat je een grondige zelfanalyse maakt, waarbij je rekening moet houden met ralpzn onder verkwinterende apsen…….”
Mijn aandacht vliegt alle kanten op. “Ja, ik begrijp het Lucie”, zeg ik mechanisch.
Ik kijk haar even aan. Ze heeft wel mooie ogen, geloof ik.
“Neem er dus de tijd voor en schroom niet om je kwaliteiten amker te schrapelen………….”
Kolere, wat is het hier warm zeg! Ik zit me helemaal leeg te zweten!
“………..frapelt slonks in de bibliotheek nog nagekeken?
“Uh, sorry, wat zei je?”
Warm? Het is hier helemaal niet warm! Zo hé, ik ril helemaal van de kou! Ik wou dat mijn strot niet de hele tijd dichtgeknepen werd, zeg. En dan die band om mijn borstkas, die mag ook wel wat losser.
“…..Henk? Je wordt wel erg wit hoor!”
“Ik word niet goed”, zeg ik. Twee seconden later val ik van mijn stoel.
Jeetje, ik ga dood. Arme Maria, ze wordt weduwe. Maar is dit dan een hartaanval? Hoe voelt dat eigenlijk? Ik heb geen stekende pijn in mijn borst! Of een hersenbloeding? Dat moet haast wel, wat kan het anders zijn?
“Henk! Gaat het? Henk?”
Dat is Lucie. Ik kan haar nog horen. Zien ook trouwens.
“Ik weet het niet”, stamel ik.
“Kun je opstaan?” Vraagt ze.
Opstaan? Hoe komt ze daar nou bij? Mensen die een hartaanval hebben moeten toch blijven liggen?
“Dat durf ik niet”, zeg ik.
Lucie praat – verbazend kalm- op mij in. Na verloop van tijd realiseer ik mij, dat al mijn vitale lichaamsfuncties nog naar behoren functioneren. En pijn heb ik eigenlijk ook niet. Na een minuut of tien durf ik te gaan zitten om het bekertje water, dat Lucie liefdevol voor mij heeft ingeschonken, leeg te drinken.
morgen deel 2
Maandagmorgen, een jaar of 1993, een maand of 5, een uur of 10. Ik bevind mij op het “outplacementbureau”, dat moet zorgen dat ik weer in het arbeidsproces terechtkom. Tegenover mij zit mijn consulente. Uit privacyoverwegingen -en omdat ik haar naam vergeten ben- zal ik haar Lucie noemen. Wij gaan een goed gesprek beginnen. Lucie en ik.
Lucie spreekt: “Om je goed te kunnen oriënteren is het van groot belang dat je een grondige zelfanalyse maakt, waarbij je rekening moet houden met ralpzn onder verkwinterende apsen…….”
Mijn aandacht vliegt alle kanten op. “Ja, ik begrijp het Lucie”, zeg ik mechanisch.
Ik kijk haar even aan. Ze heeft wel mooie ogen, geloof ik.
“Neem er dus de tijd voor en schroom niet om je kwaliteiten amker te schrapelen………….”
Kolere, wat is het hier warm zeg! Ik zit me helemaal leeg te zweten!
“………..frapelt slonks in de bibliotheek nog nagekeken?
“Uh, sorry, wat zei je?”
Warm? Het is hier helemaal niet warm! Zo hé, ik ril helemaal van de kou! Ik wou dat mijn strot niet de hele tijd dichtgeknepen werd, zeg. En dan die band om mijn borstkas, die mag ook wel wat losser.
“…..Henk? Je wordt wel erg wit hoor!”
“Ik word niet goed”, zeg ik. Twee seconden later val ik van mijn stoel.
Jeetje, ik ga dood. Arme Maria, ze wordt weduwe. Maar is dit dan een hartaanval? Hoe voelt dat eigenlijk? Ik heb geen stekende pijn in mijn borst! Of een hersenbloeding? Dat moet haast wel, wat kan het anders zijn?
“Henk! Gaat het? Henk?”
Dat is Lucie. Ik kan haar nog horen. Zien ook trouwens.
“Ik weet het niet”, stamel ik.
“Kun je opstaan?” Vraagt ze.
Opstaan? Hoe komt ze daar nou bij? Mensen die een hartaanval hebben moeten toch blijven liggen?
“Dat durf ik niet”, zeg ik.
Lucie praat – verbazend kalm- op mij in. Na verloop van tijd realiseer ik mij, dat al mijn vitale lichaamsfuncties nog naar behoren functioneren. En pijn heb ik eigenlijk ook niet. Na een minuut of tien durf ik te gaan zitten om het bekertje water, dat Lucie liefdevol voor mij heeft ingeschonken, leeg te drinken.
morgen deel 2
Abonneren op:
Posts (Atom)